-
1 lancement
lancement [lãsmã]〈m.〉1 (het) werpen ⇒ (het) lanceren, (het) afvuren4 〈 van product〉 (het) op de markt brengen ⇒ (het) lanceren ⇒ 〈 van onderneming, ster〉 het bekendmaken♦voorbeelden:le lancement du poids • het kogelstotenm1) (het) werpen, lanceren3) (het) slaan [brug]5) (het) opjagen [wild] -
2 launch
n. motorbarkas, motorsloep; tewaterlating; het lanceren--------v. te water laten, ken; overbruggen; versturen; aanvangen; openen met; (in computers) laten lopen, projekteren; in werking stellen; inwijden; uitbarsten; binnendringen; inbrekenlaunch1[ lo:ntsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————launch21 〈vaak +out〉(energiek) iets (nieuws) beginnen/aanvatten ⇒ uitpakken/weiden, losbarsten♦voorbeelden:launch into • zich storten/zich werpen opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lanceren ⇒ afvuren, (weg)werpen/slingeren/smijten2 lanceren ⇒ uitbrengen, de wereld insturen4 op gang brengen ⇒ (doen) beginnen, op touw zetten♦voorbeelden: -
3 space shuttle
-
4 launching
n. tewaterlating, het lanceren -
5 lancer
lancer1 [lãsee]〈m.〉————————lancer2 [lãsee]1 werpen ⇒ toewerpen, gooien, slingeren2 in beweging zetten ⇒ vaart geven aan, doen vertrekken, op gang brengen♦voorbeelden:des yeux lançant des éclairs • ogen die vuur schietenlancer un ultimatum • een ultimatum stellenlancer un mandat d'amener contre qn. • bevel tot aanhouding tegen iemand uitvaardigenlancer qn. dans une aventure • iemand in een avontuur stortenlancer son chien sur qn. • zijn hond op iemand afsturenlancer un moteur • een motor startenlancer un navire • een schip van stapel doen lopenlancer qn. sur un sujet • iemand over iets aan het praten krijgenune fois lancé, il ne s'arrête plus • als hij eenmaal op dreef is, houdt hij niet meer oplancer une fausse nouvelle • een onwaar bericht verspreiden1 zich werpen (op) ⇒ zich storten, afstormen (op)♦voorbeelden:1. m1) (het) loslaten [duiven]2) (het) opjagen [wild]4) worp2. v1) werpen, gooien3) op de markt brengen, lanceren4) bekendmaken -
6 inaugurer
inaugurer [ienooguuree]〈 werkwoord〉v1) inwijden, feestelijk openen2) lanceren, voor het eerst gebruiken -
7 starten
startenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:II 〈overgankelijk werkwoord; haben〉1 het startschot lossen (voor), het startsein geven (voor) -
8 drive
n. rit, ritje; reis; autorit; rijweg; dwang; adaptor--------v. rijden; besturen; leiden; voortbewegendrive1[ drajv] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 drijfjacht ⇒ het (bijeen/op)drijven♦voorbeelden:————————drive21 snellen ⇒ (voort)stormen, (blijven) doorgaan2 gooien ⇒ schieten, lanceren♦voorbeelden:2 let drive at • schieten op, slaan naar→ drive at drive at/2 rijden ⇒ (be)sturen, vervoeren♦voorbeelden:drive away • wegjagendrive out • verdrijven, uitdrijven, verdringendrive off • wegrijdendrive up • voorrijdendrive off an attack • een aanval afslaandrive a stake into the ground • een paal de grond inheien2 dwingen ⇒ nopen, brengen tot♦voorbeelden: -
9 catapult
n. afgeschoten worden, kattepult; minderheid--------v. losvliegen; slingeren; gooien; werpencatapult1[ kætəpult] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————catapult21 afgeschoten worden ⇒ losvliegen, zich slingeren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 запускать
vgener. lanceren, oplaten (змея, воздушный шар и т.п.), aan de gang brengen, uit het oog verliezen, veronachtzamen, versloffen, verwaarlozen -
11 распространять слухи
v1) gener. een gerucht verspreiden, geruchten lanceren, het gerucht verspreiden2) liter. colporterenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > распространять слухи
-
12 katapultieren
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский